woensdag 29 augustus 2007

Het huis Habsburg

Het huis Habsburg was een belangrijk Europees vorstengeslacht, genoemd naar het stamslot Habichtsburg in Aargau. Leden van deze dynastie regeerden eeuwenlang over Oostenrijk, Bohemen en Hongarije. Van 1438 tot 1806 behoorden bijna alle keizers van het Heilige Roomse Rijk tot het Huis Habsburg. In de 16e en 17e eeuw heerste het geslacht over Spanje en Portugal en in de 19e eeuw over het Groothertogdom Toscane en andere delen van noordelijk Italië.
Inhoud[
verbergen]
1 Het Keizerlijk Huis en aanverwanten
2 Geschiedenis
2.1 Reconstructie genealogie
2.2 Stamvaders
2.3 Koningshuis
2.4 Europese grootmacht
2.5 Habsburg nu
3 Zie ook


Het Keizerlijk Huis en aanverwanten
Het Keizerlijk Huis Habsburg (stam)
Het Keizerlijk Huis Habsburg-Lotharingen (Oostenrijkse tak)
Het Keizerlijk Huis van Oostenrijk
Het Keizerlijk Huis van Oostenrijk-Teschen
Het Keizerlijk en Koninklijk Huis Oostenrijk-Este (Belgische en Italiaanse tak)
Het Keizerlijk en Koninklijk Huis van Oostenrijk-Hongarije (Hongaarse tak)
Het Keizerlijk en Koninklijk Huis van Mexico (Mexicaanse tak)

Geschiedenis

Reconstructie genealogie
De reconstructie van de
genealogie van de Habsburgers is moeilijk. De eerste officiële optekeningen dateren uit 1160. Daarvoor en rond 1500 werden al wel stambomen bijgehouden, maar deze werden vaak extra "opgeleukt" door als voorvaderen van de familie Romeinse adellijken als Priamos (de zoon van Jupiter) of Koning Arthur op te nemen. Deze stambomen zijn daarmee dus vaak onbetrouwbaar.

Stamvaders
Gontran de Rijke (gestorven in 973) geldt in de stamboom van 1160 als de stamvader van de Habsburgers. Een andere bron maakt echter melding van een Guntram die graaf aan de Boven-Rijn zou zijn. Mochten dit één en dezelfde persoon zijn, dan stammen de Habsburgers mogelijk van een Hertogengeslacht uit de Elzas af. Van Guntram de Rijke weten we dat hij een zoon Lanzelin of Kanzelin had, die graaf over Altenburg was, het huidige Zwitserse kanton Aargau. Rond 1020 richtte Guntrams kleinzoon Radbot (985-1045) het benedictijnenklooster Muri op en zijn broer Rudolf het Klooster Ottmarsheim. Rond 1020 werd door Radbot of ene Werner I (1030-1096) het kasteel Habsburg in de gelijknamige gemeente Habsburg gebouwd. Daarnaast werden overigens ook andere kastelen gebouwd door de Habsburgers. Otto graaf van Habsburg (gestorven in 1111) was de eerste die zich Von Habsburg noemde. In de 11e en 12e eeuw bouwden de Habsburgers hun heerschappij uit. Ze verwierven rechten en voogdijen. Zo werden ze landgraaf in de Elzas en kregen ze de voogdij over het klooster in Straatsburg. Ze maakten aanspraak op de erfenis van de Kyburgers, waarmee ze landerijen in Schwyz, Unterwalden, Aargau en Uri verkregen.

Koningshuis
De eerste deling van de stamlijn vond in het begin van de
13e eeuw plaats. Albrecht IV werd stamvader van de oude lijn en Rudolf III van de Habsburg-Laufenburgse lijn. Door onderlinge haat en concurrentie kwam het tot een tweedeling. Rudolf liet zich niet tot een bijrol in de politiek manoeuvreren, maar het lukt hem niet een eigen rijk in Centraal-Zwitserland op te bouwen. Latere pogingen hiertoe werden door de oude linie tegen gewerkt.
De zoon van Albrecht IV, Rudolf IV, daarentegen, kon zijn rijk systematisch uitbreiden. Zijn heerschappij in
Schwarzwald breidde zich uit en door de Kyburger erfenis maakte hij aanspraak op het oosten en noordoosten van Zwitserland. Hij werd een machtige graaf in Südschwaben. Zijn benoeming tot koning van het Heilige Roomse Rijk als Rudolf I was hiervan het hoogtepunt.
Na de verkiezing van Rudolf I tot Rooms-Duits koning, werden de Habsburgers een belangrijke macht. Ze kregen de heerschappij over het
Aartshertogdom Oostenrijk en het Hertogdom Stiermarken. Verdere gebiedsuitbreidingen in het oosten en het verlies van de oude Habsburgse bezitting in Zwitserland, verplaatsten het centrum van de Habsburgse macht naar de Oostenrijkse landen. Het kasteel Habsburg zelf verviel in 1415 aan het Zwitserse Eedgenootschap, waarmee de betrekkingen met het thuisland steeds minder werden.

Vlag van het huis Habsburg

Europese grootmacht
Het vorstenhuis Habsburg was meerdere eeuwen het dominerende adellijke geslacht in Centraal-Europa. Na de verkiezing van Albrecht II tot Rooms koning in 1438, leverden de Habsburgers, met uitzondering van Karel VII, alle keizers van het Heilige Roomse Rijk tot eind 1806. Slimme huwelijkspolitiek en onverwachte sterfgevallen, leverden in de loop van de 15e eeuw de heerschappij over het Hertogdom Bourgondië op en daarna de kronen van Spanje, Bohemen en Hongarije. Filips de Schone (in 1494) en Karel V (in 1515) heersten over een rijk dat naast Oostenrijk ook de Nederlanden, Spanje, Napels en Sicilië omvatte. Na de dood van Karel V werd het rijk gesplitst; zijn zoon Filips II kreeg Spanje en de Nederlanden, zijn broer Ferdinand I kreeg de Duitse gebieden. Ferdinand voegde daar door huwelijk ook Hongarije (inclusief Bohemen en Silezië) aan toe. Na de Westfaalse vrede werd de macht van de Roomse keizers ingeperkt en werd de onafhankelijkheid van verschillende staten erkend. De Habsburgers behielden echter hun zgn. Hausmacht, de heerschappij over de landen waarvan zij erfelijk de troon bezaten. Na het uitsterven van de Spaanse tak konden de Oostenrijkse Habsburgers slechts een deel van de Spaanse bezittingen terug winnen. In 1740 stierf ook de mannelijke tak van het Oostenrijkse huis uit. Na het huwelijk van Maria Theresia met Franz Stefan van Lotharingen noemde de dynastie zich op grond van de Pragmatieke Sanctie van 1713 Habsburg-Lotharingen. Deze tak regeerde van 1765 tot 1806 het Heilige Roomse Rijk.
Toen
Napoleon in 1804 het Heilige Roomse Rijk liet opgaan in de Rijnbond, richtte keizer Frans II het Keizerrijk Oostenrijk op en kroonde zichzelf tot keizer Frans I. In 1867 werd dit onder Frans Jozef I Oostenrijk-Hongarije, wat tot en met het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 zou voortbestaan. De laatste keizer, Karel I, regeerde van 1916 tot 1918 en trok zich toen terug van alle staatsaangelegenheden. De macht van de Habsburgers was hiermee ten einde.

Habsburg nu
Na het overlijden van Karel I werd
Otto von Habsburg in 1922 als oudste zoon van de keizer, het familiehoofd. In 1961 deed hij afstand van zijn rechten op de Oostenrijkse troon. Van 1979 tot 1999 was hij namens de Duitse CSU lid van het Europees Parlement. De habsburgers zijn wijdvertakt, momenteel zijn er meer dan 80 Aartshertogen van Oostenrijk.

Zie ook
Stamboom van de Habsburgers
Habsburgse Nederlanden
Aartshertog
Lorenz van Oostenrijk-Este
Geschiedenis van de
Lage landen
Orde van het Gulden Vlies

Schönbrunn

Schönbrunn met tuin vanaf de Gloriette
Schloss Schönbrunn in
Wenen is een van de belangrijkste culturele erfgoederen van Oostenrijk. Het is sinds de jaren 60 een van de drukstbezochte bezienswaardigheden in de hoofdstad. Het paleis ligt in het westen van de stad in de wijk Hietzing. Tot 1642 stond hier de Katterburg, een landgoed van de Weense burgemeester. De naam Schönbrunn zou terug gaan naar Keizer Matthias, die hier tijdens de jacht een mooie bron gezien zou hebben. Tegenwoordig telt het paleis 1441 kamers in alle soorten en groottes.

Geschiedenis
In
1559 liet keizer Maximiliaan II een klein jachtslot bouwen dat in de tijd die volgde meerdere malen afbrandde en uiteindelijk in 1683 tijdens het Beleg van Wenen door de Turken verwoest werd. Dit was reden voor Leopold I om de beroemde architect Johann Bernhard Fischer von Erlach opdracht te geven tot de bouw van een nieuw paleis. In 1688 had Fischer von Erlach zijn plannen klaar en tussen 1692 en 1713 werd het, zij het in gereduceerde vorm, uitgevoerd. Van deze bouw zijn slechts de slotkapel en de Blaue Stiege met een dakfresco van Sebastiano Ricci behouden.
Karl VI was in Schönbrunn niet geïnteresseerd. Zijn dochter Maria Theresia maakte er echter de zomerresidentie van de Habsburgers van, wat het tot 1918 zou blijven. In haar regeerperiode zou het, onder leiding van Nikolaus von Pacassi ingrijpend worden verbouwd. Von Pacassi leidde ook de verbouwing van de Hofburg. Ook het overgrote deel van de inrichting van het paleis stamt uit deze periode en geldt als enige voorbeeld van de Oostenrijkse rococo.
In
1765 neemt Johann Ferdinand Hetzendorf von Hohenberg, een vertegenwoordiger van het vroege classicisme, de bouwleiding. Zijn meeste bijzondere werk is de Gloriette, een bouwwerk dat de slottuin afsluit. Ook veel gebouwen in het slotpark zijn van de hand van Hetzendorf, zoals de bijzonder Romeinse ruïne, de eerste kunstmatige ruïne van dit type. De sculpturen in het park zijn grotendeels van Wilhelm Beyer en enkele van Franz Anton Zauner en Johann Baptist Hagenauer. Tussen 1817 en 1819 wordt de façade van het paleis in zijn beroemde Schönbrunn-geel geschilderd. Een kleur die in de daaropvolgende honderd jaar een kenmerk zal zijn voor Oostenrijk-Hongarije, en een voorbeeld zal blijken voor veel stations- en regeringsgebouwen. In een zijvleugel bevindt zich het beroemde Slottheater. Naast optredens van Joseph Haydn en Wolfgang Amadeus Mozart is het theater bekend als kweekvijver voor nieuw talent. In de paleistuin werd in 1752 de Tiergarten Schönbrunn ingericht door Franz I Stefan.
In
1945 werden het hoofdgebouw en een deel van de Gloriette door geallieerde bommen beschadigd. Tijdens de bezetting van Oostenrijk, door de vier geallieerde machten, werd het slot hoofdkwartier van de Britten. Destijds begon ook de restauratie. In 1996 werden paleis en tuinen door de UNESCO tot Werelderfgoed verklaard. In 2004 volgde een renovatie van de zuidzijde

Marie-Valerie van Oostenrijk

Marie-Valerie Mathilda Amalia van Habsburg-Lotharingen (Boedapest, 22 april 1868Wallsee-Sindelburg, 6 september 1924), was een lid van het huis van Habsburg-Lotharingen. Ze was een dochter van keizer Frans Jozef I van Oostenrijk en keizerin Elisabeth.
Inhoud[
verbergen]
1 Jeugd
2 Huwelijk
2.1 Kinderen
3 Sterfgevallen
//

Jeugd
Marie-Valerie was het vierde en jongste kind van keizer
Frans Jozef I van Oostenrijk en keizerin Elisabeth. Omdat Elisabeth haar eerste drie kinderen niet zelf had mogen opvoeden van haar schoonmoeder, Sophie, was ze zeer verheugd met haar vierde zwangerschap. Tijdens de geboortes van haar eerste drie kinderen waren Oostenrijk en Hongarije nog niet samengevoegd tot Oostenrijk-Hongarije, wat betekende dat dit kind het eerste Hongaarse koningskind sinds honderden jaren zou zijn. Elisabeth beschouwde haar vierde kind dan ook als een geschenk voor Hongarije.
De keizerin beviel tien jaar na de geboorte van haar laatste kind voor de vierde keer, waardoor vele geruchten ontstonden over de vader van het kind. Het kind, dat de naam Marie-Valerie kreeg, was het lievelingskind van Elisabeth. Marie-Valerie bracht een groot deel van haar jeugd door in Hongarije, waardoor ze in Oostenrijk de bijnaam “het Hongaarse kind” kreeg. Op een bepaalde leeftijd begon Marie-Valerie zich, tegen de bedoelingen van haar moeder in, tegen alle Hongaarse dingen af te zetten. Marie-Valerie sprak daarna voornamelijk Duits, maar beheerste ook het Frans, Engels en Italiaans. Ze hield erg veel van muziek en kunst.

Huwelijk
Op een bal in
1886 leerde Marie-Valerie aartshertog Frans Salvator van Oostenrijk kennen, op wie ze verliefd werd. Men had gehoopt dat Marie-Valerie zou trouwen met een kroonprins van een belangrijk geslacht, maar zij koos voor de liefde. In 1888 verloofde ze zich met Frans Salvator en in 1890 deed ze afstand van haar rechten op de troon om op 31 juli met hem te trouwen. Het paar vestigde zich in Wels. In 1895 zette de eigenaar van Schloss Wallsee, hertog Alfred van Saksen-Coburg en Gotha, het kasteel te koop en werd er begonnen aan een grondige renovatie. Na de voltooiing van de renovatie, in 1897, betrok het gezin van Marie-Valerie het kasteel aan de Donau. De inwoners van Wallsee waren daar erg blij mee, omdat Marie-Valerie bekend stond als een gulle en goede vrouw.
Ondertussen ging het niet goed tussen Marie-Valerie en Frans Salvator. De eerste jaren van hun huwelijk waren harmonisch geweest, maar in de loop der jaren verslechterde dat. Frans Salvator had regelmatig buitenechtelijke relaties, waaronder met Stephanie Richter. Die raakte kort daarop zwanger, maar wist het schandaal in de doofpot te stoppen door te trouwen.

Kinderen
Marie-Valerie en Frans Salvator kregen tien kinderen:
Elisabeth Francisca (1892-1930), gehuwd met graaf George van Waldburg zu Zeil und Trauchburg
Franz Karl (1893-1918)
Hubert Salvator (1894-1971), gehuwd met prinses Rosemary van Salm-Salm (een dochter van erfprins Emanuel van Salm-Salm)
Hedwig (1896-1970), gehuwd met graaf Bernhard van Stolberg-Stolberg
Theodor Salvator (1899-1978), gehuwd met gravin Maria Theresia van Waldburg zu Zeil und Trachburg
Gertrud (1900-1962), gehuwd met graaf George van Waldburg zu Zeil und Trachburg
Maria (1901-1936)
Clemens Salvator (1904-1974)
Mathilde (1906-1991)
Agnes (1911, net na de geboorte gestorven)

Sterfgevallen
In
1889 en 1898 verloor Marie-Valerie haar broer en moeder: haar broer, Rudolf, pleegde zelfmoord en haar moeder werd vermoord. In 1900 zette Marie-Valerie zich in voor het Rode Kruis, richtte ze een veldhospitaal op en deed ze vele schenkingen. In 1916 verloor ze haar vader.
In
1924 werd er lymfoon, een bepaalde kankersoort, bij haar geconstateerd. De artsen konden haar niet meer helpen en op 6 september van dat jaar overleed ze te Wallsee-Sindelburg in familiekringen. Ze werd bijgezet in een graf achter het hoofdaltaar van de parochiekerk te Sindelburg.

Huis Habsburg-Lotharingen

Rudolf

Rudolf Frans Karel Jozef (Slot Franzenburg, 2 augustus 1858Slot Mayerling, 30 januari 1889), aartshertog van Oostenrijk, was kroonprins van Oostenrijk-Hongarije.
Hij was de enige zoon van Keizer
Frans Jozef I van Oostenrijk en keizerin Elisabeth (Sissi). In 1881 trouwde hij met de dochter van de Belgische koning Leopold II, Stefanie. Samen kregen zij in 1883 een dochtertje, Aartshertogin Elisabeth Marie. De "Mayerlinger" studeerde Natuurwetenschappen en was een goed jager. Hij verbleef dan ook vaak in zijn jachtslot te Mayerling (vandaar zijn bijnaam). In 1889 overleed hij op dertigjarige leeftijd in Mayerling samen met zijn Maîtresse Marie von Vetsera. Hij stierf geen natuurlijke dood. Lange tijd werd getwijfeld of er sprake was geweest van moord of zelfmoord, want de liberaal gezinde kroonprins, die tevens aartshertog was, had namelijk voldoende tegenstanders. Later werd de zelfmoord door de familie bevestigd. Door zijn dood werd zijn neef, Frans Ferdinand, de troonopvolger. Zijn kleindochter Stéphanie van Windisch-Graetz stierf in 2005.

Kleine Aartshertogin Gisela

Kleine Aartshertogin Gisela

de klijne gizela voorbestemt als aardshertogin

sissi door de jaaren heen

sissi door de jaaren heen

Ludovika van Beieren

Marie Ludovika Wilhelmina (München, 30 augustus 1808 - aldaar, 26 januari 1892), hertogin in Beieren, geboren prinses van Beieren, was de zesde dochter van de Beierse koning Maximiliaan I en koningin Karoline. Ze werd geboren in München. Zij was de zus van de Oostenrijkse aartshertogin Sophie.
Op
9 november 1828 trouwde ze met haar achterneef hertog Maximiliaan in Beieren (uit het huis Wittelsbach). Het paar woonde in de winter in het Herzog-Max-Palais in München en in de zomer woonde het paar op Schloß Possenhofen aan de Starnbergersee. Ze kregen tien kinderen, van wie de bekendste, Elisabeth, zou trouwen met de Oostenrijkse keizer Frans Jozef I.
Op
25 januari 1892, ontvangt keizerin Elisabeth een telegram uit München: Ludovika had longontsteking. Op 26 januari 1892, om vier uur in de ochtend, sterft ze op 83 jarige leeftijd.

[bewerk] Kinderen van Ludovika en Maximiliaan
Ludwig Wilhelm in Beieren (21 juni 1831 - 6 november 1920)
Wilhelm Karl in Beieren (24 december
1832 - 13 februari 1833)
Helene Caroline Therese in Beieren (4 april 1834 - 16 mei 1890)
Elisabeth Amalia Eugenie in Beieren (24 december 1837 - 10 september 1898, vermoord)
Karl Theodor in Beieren (9 augustus 1839 - 30 november 1909)
Marie Sophie Amalie in Beieren (4 oktober 1841 - 19 januari 1925)
Mathilde Ludovika in Beieren (30 september 1843 - 18 juni 1925)
Maximilian in Beieren (8 december
1845 - 8 december 1845, vermoedelijk doodgeboren)
Sophie Charlotte Auguste in Beieren (22 februari 1847 - 4 mei 1897)
Maximilian Emanuel in Beieren (7 december 1849 - 12 juni 1893)

Maximiliaan Jozef in Beieren

Maximiliaan Jozef, hertog in Beieren (Bamberg, 4 december 1808 - 15 november 1888) was een hertog uit het geslacht Wittelsbach.
Hij was het enige kind van
Pius August in Beieren en prinses Amalia Louise van Arenberg. Hij was getrouwd met Ludovika in Beieren, dochter van koning Maximiliaan I Jozef van Beieren en Caroline van Baden. De bij de Münchener bevolking geliefde hertog Maximiliaan Jozef werd in de volksmond al gauw hertog Max genoemd.
Inhoud[
verbergen]
1 Instituut
2 Studeren
3 Huwelijk
4 Bezittingen vergaren
5 Militair
6 Reislustig
7 Kunstliefhebber
8 Chef der Linie en Koninklijke Hoogheid
9 Politiek interesses
10 Melancholisch
11 De talrijke echtelijke en buitenechtelijke kinderen
12 Beroerte
13 De echtelijke kinderen
//

Instituut
Op de leeftijd van negen jaar werd hij door zijn peetoom,
koning Maximilian Joseph, in het "Koninklijke Opvoedingsinstituut voor Studerende" naar München gehaald, dat in 1574 als Seminarium Gregorianum des Jesuiten door Hertog Albrecht V opgericht was en in 1804 door Benediktinern werd overgenomen. De leider van het opvoedinsinstituut, Benedikt von Holland OSB, maakte voor Max de zeven jaar in het internaat tot een vriendschappelijke bevorderende ontwikkeling. Max leerde niet alleen de oude talen, Frans en Italiaans, maar ook muziek en tekenen en orienteerde zich in de instituutbibliotheek met hun Latijnse, Griekse en Duitse klassiekers, kaarten en tekeningen. In de verzameling van kopermunten met beelden van beroemde mannen won hij een inkijk in de wijde wereld. Zijn vreugde aan de natuur werd door dagelijkse gemeenschappelijke wandelingen in de tuinen van het instituut voor de stad en door uitvluchten beleeft. Bij feestdagen omstreeks de geboortedagen en naamdagen van het koningspaar werden in het instituut theaterstukken opgevoerd. Het huistheater werd op 28 januari 1822, de naamdag van de evangelische koningin Karoline, geopend. Op vastenavond 1823 speelde Max een scene uit een stuk zo goed, dat het koningspaar verzocht het stuk te herhalen. Zijn uittredingsgetuigenis, dat een latere kerkenrechtelijke van de universiteit, Permaneder, formuleerde, sprak reeds van de goede eigenschappen van zijn geest en zijn hart, zijn rijpe oordeling, zijn levendige fantasie, zijn bescheiden vrijmoedigheid, maar ook van zijn rangschikking in de gemeenschap van de school.

Studeren
Max kreeg nu van de kapitein van de Gardegrenadierregiment, Baron van Freyberg, een hofmeester en bezocht de universiteit eerst in Landshut, later in München. De 17-jarige hoorde voorlezingen over de geschiedenis, ook over het vaderlandse, over kerkverhalen en land- en volkenkunde. Hij bezocht ook voorlezingen over het Duitse bondsrecht en over
natuurkunde. Zijn interesses waren niet alleen veelzijdig, hij leerde zelf studies uit te voeren. Op vaste avonden in de week verzamelde hij geestelijk hoogstaande Beierse landgenoten en sprak met hen over wetenschappelijke en algemene vragen van die tijd, maar ook over dichten en muziek. Hij richte zich een bibliotheek in, die aan het eind van zijn leven 27000 boeken omvatte. Al op 22 jarige leeftijd stichte hij in 1830 voor vorderingen van de kunst en literatuur gouden en zilveren medaillen, in 1835 een grote gouden medaille, waarmee Schmeller voor zijn "Beierse dialecten"(1821), Nagler voor zijn kunstenaarslexicon (1835), later ook de dichter Franz von Kobell, Ludwig Steub, Karl Stieler, Hermann Schmid en de jeugdschrijfster Isabella Braun onderscheiden werden.

Huwelijk
Het huwelijk was niet zoals het in de
Sissi-trilogie wordt voorgeteld een erg gelukkig huwelijk. Zijn grootvader Wilhelm, en koning Maximilian Joseph, beslisten dat Max met zijn achternicht, koningsdochter Ludovika Wilhelmine, zou trouwen. Drie jaar na de dood van koning Maximilian Joseph werden beide in de Schloßkirch in Tegernsee getrouwd. Het huwelijk vond plaats op 9 september 1828. Het huwelijk werd niet alleen door kranten en illustraties gevierd. Miesbacher muzikanten traden op, knullen en meisjes stonden in vaderlandse feestgewaden in pergola's. Na een tocht met 60 schepen over de Tegernsee werd de huwelijksreis door het gehele koninkrijk Beieren begonnen. De huwelijksnacht was ook niet bepaald een succes. De onervaren, gevoelige hertogin beleeft de nacht als een nachtmerrie en de van Max uitgeoefende echtelijke plicht voelt aan als een verkrachting. En Max had maar weinig begrip voor de angstige verkrampte Ludovika. Tederheid en voorzichtigheid hoorden niet tot zijn deugden. Er gaat ook een gerucht de ronde dat Ludovika haar nieuwbakken man midden in de nacht heeft opgesloten op het toilet omdat hij al een beest tekeer ging. In ieder geval werd het sexuele leven van hertog Max en hertogin Ludovika niet meer als een plicht om voor nakomelingen te zorgen, ze kregen er maar liefst tien.Het huwelijk tussen Ludovika en Max is nooit echt gelukkig geweest en van liefde was er geen sprake. Toch ontwikkelde zich er bepaalde verstandshouding en acceptatie. En Ludovika legde zich neer bij haar reislustige vreemdgaande man. Kort na hun 50-jarig huwelijk kreeg Max een beroerte en Ludovika zorgde voor hem. Vanaf dat moment besefte Max waarschijnlijk pas echt dat Ludovika meer voor hem betekende dan dat hij ooit had gedacht en Max werd liefdevoller en zorgzamer naar Ludovika toe.

Bezittingen vergaren
Hoewel de oude koning in 1824 Max de Herzog-Max-Burg als woning aangewezen had, bouwde de jonge Max tussen
1828 en 1830 naar de plannen van Klenze in de door Ludwig I begonnen Ludwigstraße het Hertog-Max-Paleis. In de binnenplaats werd onder deelname van de hertog zelf het kunstrijden getoont en een circus gebouwd. Met zijn jonge familie bezocht Max de Bogenhauser tuinen, heden het Herzogpark genoemd. De van de moeder geerfde Franse bezittingen werden door hem verkocht en hij verwierf daarvoor de kastelen en landereien van Possenhofen en Garatshausen. Hij kocht in 1838/39 het oude Wittelsbachse klooster Kühbach en het naburige Schloß Unterwittelsbach.

Militair
Eerst had koning Maximilian Joseph de 16-jarige Max tot luitenant in Chevauxlegerregiment "koning" gemaakt, later tot kolonel van de 9e Linieninfanterieregement. De 18-jarige werd op grond van zijn geboorte in
1827 lid van de kamer van de rijksraad en nam tot in hoge leeftijd regelmatig aan zijn zittingen deel. Zijn zwager koning Ludwig I benoemde hem in 1832 tot commandant van de burgerwacht van de Isargewesten en daarmee tot bevelhebber van ook de landmacht daar en tot comandant van de Gebirchsschützen. In 1837 werd Max tot generaalmajoor benoemd.

Reislustig
Al in
1827 begon hij met reizen naar Engeland en Frankrijk, in 1831 ontving paus Gregor XVI het jonge hertogspaar. De beide jonge Wittelsbachers bewonderden ook de kunstschatten van Rome en namen aan het carnaval deel. In 1832 ging het paar naar Napels en Sicilië. Op 20 januari 1838 reisde Max na grondige voorbereidingen naar Venetië, Korfu, Patras, Athene en van daaruit naar Alexandria en Caïro in het Heilige Land. Het bezoek in Jeruzalem, Bethlehem en Nazareth deden hem veel. Naast een officier en een arts begeleide hem de kunstschilder Heinrich von Mayr en de citherspelende kamervirtuoos Johann Petzmayer, die hun leven lang vrienden bleven. Reeds in 1839 publiceerde de hertog onder zijn eigen naam een boek Wanderungen nach dem Orient. In Caïro koopt Max op de slavenmarkt vier kleine negerjongetjes, die hij mee terugneemt naar zijn vaderland. Geheel München woont de feestelijke doop van de Moren bij. Max geniet van het schandaal en de aandacht die hem ten deel valt. In augustus 1852 ondernam hij met zijn vrouw, zijn zoon Karl Theodor en zijn dochters Helene en Elisabeth, een reis naar Bozen, Triëst en Venetië.

Kunstliefhebber
Al in 1828 begon Max
novelles te schrijven. Verscheidene verschenen onder de pseudoniem Phantasus sinds 1831 in druk, in 1833 tot uitvoering op de buhne Lucrezia Borgia. In de 1826 opgerichte gezelschap "Altengland" ontwikkelde hij reeds voor zijn officiële intrede in 1845 gezelligheid en humor.Net als aartshertog Johann (1782-1859) en naar zijn voorbeeld bevorderde Max steeds meer het volkslied. Van grote betekenis was zijn rechtstreekse verbondenheid met alle kringen van het volk. Hij zong en verzamelde volksmuziek en volksmelodiën, hij componeerde stukken in een met de volksmuziek verwante melodie en verzorgde volksmuziek en zeden en gewoonten in Alpenvorland, maar ook ergens anders in Beieren, ongeveer in Oberfranken. In 1855 bezocht hij in Würzburg een opvoering van het "Tannhäuser", maar waardeerde "Lohengrin" nog hoger. Hij sloot vriendschap met de Zwabische zanger Justinus Kerner, die de mondtrom bespeelde, wanneer hij in gezellige kring bij de hertog in München ontmoette of wanneer de hertog hem bezocht. Max bevriende zich van alle met Franz von Kobell, de uit de Pfalzer familie stammende, die oudbeierse en die Pfalzer dialect overheersende dichter, verzamelaar en zanger, jager en wetenschapper. Sinds 1843 verzamelde Max als "koning Artus" elke week in München een tafelronde van 14 ridders, waarbij o.a. de "kanselier" graaf Franz von Pocci - later de ceremoniemeester en hofmuziekhoofd van koning Max II -, de "meesterzanger" Franz von Kobell waren.

Chef der Linie en Koninklijke Hoogheid
In 1834 gaf de 80-jarige hertog
Wilhelm in Beieren de titel chef der linie der hertogen in Beieren, niet door aan zijn zoon Pius August, maar aan zijn geliefde kleinzoon hertog Max. Wilhelm achtte zijn eigen zoon niet geschikt om chef te zijn, vanwege zijn slechte geestelijke toestand. In januari 1837 stierf de grootvader van Max, en in augustus zijn vader. Max stond nu alleen met zijn familie.Normaal heeft een hertog en hertogin het predikaat Hoogheid. Koning Ludwig I van Beieren achtte de persoonlijkheid en het doen van zijn zwager, hertog Max, zo hoog, dat hij de leden van zijn linie in 1845 het predikaat Koninklijke Hoogheid verleende. Daarmee mochten Max en zijn familie zich laten aanspreken met Koninklijke Hoogheid.

Politiek interesses
Max was geenzins zonder interresse aan politiek en verhalen. Dat toonde zich immer meer, toen hij in zijn novellen en geschiedkundige uiteenzettingen de tijd der reformatie of de revolutie weer opneemde. Op 2 maart
1848 schreef hij aan de minister van binnenlandse zaken vorst Ludwig von Öttingen-Wallerstein verbittert over de uitroeping van de republiek in Parijs en bood zich aan de nog regerende koning Ludwig I aan, die hem tot beschikking staande troepen en ook de Gebirgsschützen tegen alle binnen en buitenlandse vijanden in te zetten. Op 9 maart stelde hij zich aan de koning in München persoonlijk tot beschikking. Met koning Maximilian II werkte hij aan dezelfde ideeën van de verzorging van de Beierse zeden en gewoonten en het volkslied. In 1858, als koning Maximilian II zijn beroemde voetreis in het Alpenvorland maakte, bracht Max zijn Oberbeierse volkslieden opnieuw uit. Hij droeg graag Beierse dracht en voerde de "Stopelhut" - de "Hertog-Max-Hütl" weer in.

Melancholisch
In zijn jonge jaren was hertog Max bij tijd en wijle al erg
melancholisch en depressief. Naarmate hij ouder werd gebeurde dit steeds vaker. In deze periodes van depresiviteit trok hij zich dan ook volledig terug in zichzelf en had dan weinig contact met andere mensen. De depressies kwamen vaker en langer na zijn eerste beroerte. Er is zelfs een anekdote bekent dat hij eens bij zijn eigen huis voor de deur stond, maar niet binnen werd gelaten door de portier, omdat deze man hertog Max niet kende. De melancholie zou niet alleen keizerin Elisabeth erven van haar vader, alle kinderen van Max hadden dit geërfd, alleen Elisabeth was een van de weinigen die hier niet zo goed mee overweg kon.

De talrijke echtelijke en buitenechtelijke kinderen
Hertog Max en zijn vrouw kregen ondanks hun slechte huwelijk, maar liefst tien kinderen, waarvan er twee op jonge leeftijd overleden.
Ludwig, Wilhelm (overleed ongeveer 3 maanden oud), Helene (Nené), Elisabeth (Sisi), Karl Theodor (Gäckl), Marie, Mathilde (Spätz), Sophie, Maximilian (waarschijnlijk doodgeboren) en Max Emanuel (Mäpperl). Zijn vrouw begon voor de puberende kinderen , van het nageslacht vaak overschatte, van Max op zijn minst gedulde huwelijkspolitiek. Het huwelijk van zijn dochter Elisabeth met keizer Franz Joseph was voorlopig een beslissing van de liefde van de beide, de verloving van zijn dochter Sophie met Ludwig II, een hooggestegen kindervriendschap. Niet alleen had hertog Max bij Ludivika kinderen, ook had hij kinderen uit buitenechtelijke relaties. Een van zijn lievelingskinderen was de kleine Elisabeth, maar niet helemaal. "Hertog Max was een levensgenieter en hield niet zo van het familieleven. Alleen aan een tijdsindeling hield hij vast: 's Middags was hij nooit te spreken, en al helemaal niet voor zijn vrouw en zijn acht echtelijke kinderen. Want dan at hij in zijn kamers met zijn beide onechtelijke dochters, die hij innig liefhad", schrijft de historica Brigitte Hamann over het dagelijks leven van de hertog. Terwijl de beide meisjes bij hun vader in- en uitgaan mogen zoals hun het willen, moeten de echtelijke kinderen zich aanmelden. Hertog Max was niet echt een vader, vaak was hij er niet eens. Biograaf Conte Corti meldde: "Vaak verscheen hertog Max onverwacht, precies tijdends de lesuren. Niet om te controleren, oh nee, in tegendeel, hij ontheft de kinderen voor een ogenblik van het leren en trekt met hen onder wild geschreeuw in de tuin, om vruchtbomen te plunderen, of hij brengt een klein orkest mee, en dan is er een concert en een dansfeestje. Is hij in een goede stemming, dan gebruiken de kinderen dat, om het vaderlijke gezag op te roepen, wanneer ze bij de moeder een of andere wens niet konden doorzetten."

Beroerte
Kort na zijn 50-huwelijk kreeg Max een beroerte. In 1888, ongeveer twee weken voor zijn dood, kreeg hij zijn tweede beroerte, die hij dus niet meer te boven kwam. Hij stierf op 15 november 1888 op bijna 80-jarige leeftijd. Zijn dochter
Elisabeth was niet op de begrafenis aanwezig. Zijn vrouw Ludovika stierf vier jaar later.

De echtelijke kinderen
Ludwig Wilhelm in Beieren (21 juni 1831 - 6 november 1920)
Wilhelm Karl in Beieren (24 december
1832 - 13 februari 1833)
Helene Caroline Therese in Beieren (4 april 1834 - 16 mei 1890)
Elisabeth Amalia Eugenie in Beieren (24 december 1837 - 10 september 1898, vermoord)
Karl Theodor in Beieren (9 augustus 1839 - 30 november 1909)
Marie Sophie Amalie in Beieren (4 oktober 1841 - 19 januari 1925)
Mathilde Ludovika in Beieren (30 september 1843 - 18 juni 1925)
Maximilian in Beieren (8 december
1845 - 8 december 1845, vermoedelijk doodgeboren)
Sophie Charlotte Auguste in Beieren (22 februari 1847 - 4 mei 1897)
Maximilian Emanuel in Beieren (7 december 1849 - 12 juni 1893)

stamboom

stamboom

een aanrader voor een avondje uit

een aanrader voor een avondje uit